Oerbos Hooidelta

landbouworganisaties en het waterschap Hasselt en Zwartsluis, voortgekomen uit het Tweede Dijksdistrict. De gronden die na aankoop of onteigening waren verkregen, werden na verbetering weer verkocht. De oorspronkelijke eigenaren hadden daarbij het recht van voorkoop. Als eerste werd het gebied van De Olde Maten bij Hasselt, met sterk verwaarloosde hooilanden, aangepakt. De 795 percelen, die voor 500 tot 600 gulden per hectare waren aangekocht, waren tot dan toe verdeeld over honderden eigenaren. Degenen onder hen die akkoord gingen met de voorgestelde prijzen, kregen het recht van voorkoop. Anderen konden na de verkoop meedelen in de winst. Er hoefde slechts één perceel te worden onteigend, al moest er soms wel eens ‘een beetje dictatoriaal’ worden opgetreden. De grond werd verkaveld en er werden watergangen, zandwegen en een straatweg (de Holtrustweg) aangelegd. Het aantal percelen werd teruggebracht tot 26, waarop 11 boerderijen verrezen. Ze werden in 1928 weer uitgegeven in een grootte van 5 tot 17 hectare. Slechts twee Rouveense boeren maakten gebruik van het recht van voorkoop, bij een gemiddelde prijs van 635 gulden per hectare. In de jaren dertig werd ook het gebied van de Staphorster Maten, ten noorden en ten westen van de Rechterensgracht, aangepakt. In totaal ging het om ongeveer 1.600 hectare aan sterk versnipperde gronden, voornamelijk bestaand uit wild hooiland. Hier waren er zo’n 2.000 eigenaren die samen zo’n 6.400 percelen bezaten. Stuk voor stuk kocht de Ontginningsmaatschappij Overijssel de acht blokken waarin de gronden waren verdeeld aan. Het kostte in deze jaren van crisis grote moeite om de verkavelde en verbeterde gronden weer van de hand te doen, maar het Staphorsterveld had weer een toekomst. De kwaliteit van de grond en het gras was sterk verbeterd, evenals die van de opslag en ook in de hooibouw zou de mechanisatie nu een kans krijgen.

ver in de negentiende eeuw trokken jaarlijks tienduizenden arbeiders, met name vanuit Westfalen, via Hasselt en Zwolle naar Friesland en Holland: ‘naar de kusten van de Noordzee.’ War in der Heimat bittere Not, in Holland gibt’s Verdiensten und Brot,’ was hun motto. (Van ‘afstotingsgebieden’, op de zandgronden, en ‘aantrekkingsgebieden’, op de veen- en kleigronden, spraken zijzelf, zoals [wel: weg] latere historici en geografen, nog niet.) Ze trokken ook naar Groningen en Drenthe, maar dan meestal te land; over de wegen aan de buitenkant van het veen en het water. Degenen die naar Friesland wilden, konden via de rechteroever van het Zwarte Water gaan, om verder te reizen langs ‘Swartesluys’ en dan over de zeedijk via Vollenhove, Blokzijl en Kuinre. Over de Stadsweg in het Staphorsterveld konden ze eveneens naar het noorden. Ongetwijfeld gingen sommigen van hen ook aan de slag in de omgeving van Hasselt, Genemuiden en Kampen, maar berichten daarover zijn niet of nauwelijks te vinden. Wel is meer bekend over hun werk in het veen, in de Kop van Overijssel bijvoorbeeld, en in de negentiende eeuw vooral in gebieden langs de Dedemsvaart. Zwaar beladen met gereedschap, extra kleren en proviand waren ze in de regel via Venebrugge, niet ver van Hardenberg, met vele duizenden per jaar de grens overgekomen. Vooral spek en gerookt varkensvlees, naast brood, meel en tabak of een stuk linnen om te verkopen, brachten zij mee. Soms huurden zij samen een wagen om hun zware bagage te vervoeren. In Hardenberg probeerde iedereen zijn plunjezak mee te geven aan voerlieden of Vechtschippers om de route langs de rivier sneller te kunnen afleggen. Zelf volgden ze daarna de Hessenweg ten noorden langs Ommen en Dalfsen. Onderweg konden ze te maken krijgen met Zwollenaren die hen naar hun stad wilden lokken of dwingen, om vandaar de tocht over de Zuiderzee te beginnen. Op de plaats waar Vecht en Zwarte Water samenvloeien lag een door Zwolle

Werken met hooi en gras

Fig. 87. Een gangbare verklaring voor het eerste deel van het woord Hannekemaaier is, dat het zou zijn afgeleid van de voornaam Hans, Hannes of Johannes en ontleend aan de dag van traditionele indiensttreding, Sint Johannesdag (24 juni). Op deze kinderprent uit het eind van de achttiende eeuw houdt de maaier een zeis of zwade in zijn handen. De zeis wordt gekenmerkt door een lange steel, wat verband zal houden met het grote gewicht van het gewas dat er mee gemaaid moest worden. Een meer primitieve uitvoering van de zeis was de zwade. BRON: Collectie Wim Coster.

‘Hollandgänger’, ‘Hannekemaaiers’, ‘Pikmaaiers’, ‘Poepen’ Hooi leverde de inwoners van de IJsseldelta, in eigen gebruik of via de handel, een onmisbare bron van inkomsten op. Eeuwenlang. Maar ook van, letterlijk, voorbijgaande aard. Zij kwámen van elders, uit het oosten, de Hannekemaaiers. En zij wérkten elders, in het westen. Zij waren niet alleen hooiers, maar ook maaiers. Van de zeventiende tot

101

Made with FlippingBook Annual report