Oerbos Hooidelta

Reddend hooi [krijg de ondergrondkleur niet weg …] In tijden van oorlog speelden hooibergen of hooizolders vaak een even belangrijke als verborgen rol. Juist, omdat ze zelf de gelegenheid boden ommensen, maar ook wapens of munitie, verborgen te houden. De Meppeler verzetsman Gerrit Gunnink vertelt bijvoorbeeld hoe hij in september 1944 op weg was van Hasselt naar het noorden van Drenthe. Kort na Dolle Dinsdag stuitte hij samen met zijn broer op een colonne Duitse militairen. De beide mannen wisten ongemerkt weg te komen en brachten de nacht door in een hooiberg. Uit een opgevangen gesprek tussen de boer, diens vrouw en een postbode wisten ze, dat ze van deze mensen geen kwaad hadden te duchten. Maar een verblijf kon ook veel langer duren, al dan niet met medewerking van de eigenaren, zoals blijkt uit een in Mastenbroek spelend oorlogsverhaal van Nelly De Jonge-Wielink: In en rond haar ouderlijk huis aan de Kerkwetering 5, naast de pastorie op nummer 7, zaten onderduikers. ‘Er zat een gat in de hooiberg waar het hooi naar beneden werd gegooid en daarnaast hadden ze ook een gat gemaakt. Er werd heel veel hooi uitgehaald en dan ging er iemand in, of misschien wel twee mensen, en dan werd het weer netjes dichtgemaakt. Dat wisten de Duitsers niet. Ik weet ook niet wie er in de hooiberg gezeten hebben.’ Zo werd menigeen tijdens de oorlog gered of bewaard, met dank vaak aan moedige mensen, maar ook aan het opgetaste hooi.

In Mastenbroek hing ‘de zeis’ van Damocles al ver voor de stralende voorjaarsdag van 10 mei 1940 in de lucht, maar slechts weinigen nog zagen het gevaar. Op andere plaatsen in Nederland en in grote delen van Europa was het niet anders. In september 1938 was de Britse eerste minister Neville Chamberlain naar München gevlogen om daar oorlogsdreigingen van Duitse kant te bezweren. Oprecht verheugd en triomfantelijk keerde hij terug en zwaaide hij met het papieren bewijs van zijn overeenkomst met Herr Hitler. Zijn ambtsgenoot had hem een blijvende vrede beloofd. De beide handtekeningen onder het stuk moesten dat bewijzen, maar die garantie bleek een illusie. Aan Duitse kant waren de voorbereidingen voor de grootste oorlog uit de geschiedenis toen allang in gang gezet. Soms tot in detail, op ongedachte plaatsen en door onverdachte personen… Op zaterdagmorgen 10 mei 1940 rond 11 uur verscheen in de polder [Mastenbroek: weg] een groep Duitse militairen. Twee aan twee, acht duo’s achter elkaar, voorafgegaan door een voorrijder, reden ze op hun motoren. Ze kwamen vanaf Hasselt en stopten bij de boerderij van Jan Kanis aan de Oude Wetering. Daar bogen enkelen van hen zich over hun stafkaarten. Aan Jan en Berend Kanis vroegen ze om hulp, na hen eerst beleefd een hand te hebben gegeven. Ze wilden naar het Stoomgemaal aan de Kamperzeedijk. Maar ze waren, zo bleek uit de informatie die ze van de beide mannen kregen, een brug te vroeg afgeslagen. Kort voor het begin van de oorlog had Harm Snel namelijk eigenhandig een brug gelegd naar zijn boerderij aan dezelfde Oude Wetering. Die verbinding ontbrak echter op de zeer gedetailleerde Duitse kaart, waarop niet alleen boerderijen, maar ook knotwilgen, populieren, andere bomen en zelfs hagen stonden ingetekend. [De zeventien militairen waren dus een brug te vroeg afgeslagen: weg] Hun voorrijder bleek een oude bekende te zijn van de beide Mastenbroekers. Hij was de man die al jarenlang elk voorjaar bij hen kwam, om de degelijke zeisen van Tepe te verkopen. Als vertegenwoordiger van deze firma uit Dinklage in Niedersachsen kende hij elke boer in de polder bij naam en toenaam. En ook elke heg en elke steg. Behalve dus nog die ene brug en die stond dan ook niet op zijn kaart...

113

Made with FlippingBook Annual report