Oerbos Hooidelta

In taal, kunst en wetenschap In de ‘Katechismus der Natuur’

In zijn Katechismus der Natuur behandelde de natuurkundig historicus, pedagoog en theoloog J.F. Martinet in 1779 de wonderen van het gras en het hooi. ‘Als het maar een keer gezaaid is, groeit het,’ schreef hij, vrij vertaald, over het gras, ‘hoe vaak ook gemaaid en geschoren, telkens weer. Het dringt overal in waar het maar een plekje grond of een opening vindt en schept dus overal een volle tafel voor het hongerige vee. (…) Hoe geweldig zou het werk van de landlieden, dat nu reeds meer dan groot genoeg is, worden vermenigvuldigd en zelfs boven hun vermogen gaan, als zij elk grassprietje met de hand moesten poten. Als zij, nadat het grazend vee de weiden had kaalgevreten, of na het hooien, alle grond opnieuw moesten bezaaien. Als het door de vorst het leven had verloren en in het voorjaar opnieuw in de grond gezet moest worden. Of als het te traag groeide. Hoe lang zou dan het vee op het nieuwe gras moeten wachten en hoe slecht zouden de velden van tegenwoordig daarbij varen. De zware beesten zouden op de grond die door het ploegen los en mul was geworden, alles vertrappen. Terwijl de weiden die jarenlang niet geploegd werden nu hard en vast zijn en het zware dier heel goed kunnen verdragen, zonder bedorven of platgetrapt te worden.’ Een gewone grasplant, ‘reeds gedroogd en dus hooi geworden,’ was door zijn lyrische bril een waar ‘kantwerk’, het patroon van een schijfje hooi ‘een cirkel met een menigte kleine buizen, niet te tekenen en zelfs onder een vergrootglas niet waar te nemen. Binnen een doorzichtige donkere rand ligt weer een kring van wijde buisjes, vier aan vier, waardoor de vochten op en neer gaan. Verder naar binnen ligt een tweede kring van buisjes, iets groter, maar ook weer vier aan vier. In het midden zit een opening, want het gras is een gewas zonder merg’. Geheel volgens de opzet en strekking van zijn boek schreef Martinet deze wonderbaarlijk verschijnselen toe aan de ‘Almacht der Allerhoogsten.’ Maar, vroeg hij zich ten slotte af: ‘Zou er wel één landman zijn, die dit weet? En hoe weinigen zijn er zelfs onder de natuurkundigen, die dit hebben nagevorst!’

Fig. 102. Hooi, te midden van andere wonderen der natuur, als een ragfijn kantwerk, gezien door de bril van J.F. Martinet . Martinet, Katechismus der natuur.

114

Made with FlippingBook Annual report