Oerbos Hooidelta

beweid moesten worden. Later groeide er veel gras en in het najaar was hetzelve buitengewoon overvloedig. Van de eerste snede werd dus niet veel hooi gewonnen, ofschoon zeer goed ingezameld. De tweede snede leverde vrij veel hooi, hetgeen een gunstige invloed had op de eerst zeer hoge prijzen.’ 1838: ‘De graslanden werden laat groen, maar waren in de zomer voordelig en brachten veel gras voort. De vroeg gemaaide landen gaven zeer goed hooi, maar het werd over het algemeen zeer slecht gewonnen, waardoor weinig hooi voorhanden, graag gezocht en duur was.’

1846: ‘De hooibouw is zeer gunstig geweest en de weilanden waren tot laat in het najaar overvloedig met gras bezet.’

1847: ‘In de lage streken was het grasgewas zeer voldoende, maar de hoge streken gaven een minder voordelige uitkomst. De hooibouw was echter, met uitzondering van het vroeg gemaaide, gunstig. Door de zomerdroogte zijn de hoge weilanden verbrand.’ 1848: ‘Het grasgewas is in het voorjaar matig geweest en verschilde, door de veelvuldige regens, zeer veel op hoge en lage gronden. De weilanden stonden in het voorjaar niet zeer gunstig, maar zijn later verbeterd, vooral op de hoge landen, waar het etgroen bijzonder gunstig is geweest, wat in de laag gelegen districten, waar de weilanden veel te lijden hadden van de aanhoudende regens, minder het geval was.’ 1849: ‘Het grasgewas op de lage landerijen was door het gure voorjaar schraal. Daarna was het gewas voortdurend uitmuntend en overvloedig. Er is een voldoende hoeveelheid hooi gewonnen en goed ingeoogst.’ 1851:‘ Het gras was in het voorjaar zeer achterlijk en werd tot in de maand juni in zijn groei tegengehouden. Door de latere gunstige weersverandering was de voorraad evenwel ruim. De hooibouw is door de hoge waterstand veel benadeeld. Op de lage landen, voornamelijk die langs de IJssel, is niet veel hooi gewonnen. Daarentegen was in de hogere streken de hoeveelheid en de hoedanigheid uitmuntend. Het is bij uitmuntend weer binnengebracht.’

1840 : ‘De weilanden leverden gedurende de zomer overvloedig gras op, hooi werd slecht gewonnen.’

1841: ‘De gras- en hooilanden leden veel van de aanhoudende regens.’

1842: ‘Het grasgewas en de hooibouw hebben zeer veel van de droogte geleden en er is wel de helft minder hooi gewonnen dan in gewone jaren.’ 1843: ‘Het droge, koude en schrale weer in de maand mei 1843 heeft de groei van het gras eerst tegengehouden. Later ontwikkelde het zich zeer voorspoedig. De hooilanden hebben veel hooi geleverd, dat, met uitzondering van de buitendijkse en lage landen, goed werd gewonnen.’ 1844: ‘De droogte en schraalheid van het weer in de maanden mei, juni en juli en daarop volgende aanhoudende regens en kou hebben de groei van het gras zeer benadeeld, zodat de veeweiderij een ongunstige uitkomst opleverde. De hooibouw kan, wat zowel wat betreft deugdzaamheid (kwaliteit) als hoeveelheid, zeer voldoende worden geacht.’

1853: ‘De weilanden, hoewel laat aangekomen, waren zeer goed bezet en hebben tot laat in het najaar overvloedig weide opgeleverd.’

1845: ‘De hooibouw is over het algemeen gunstig geweest. De weilanden hebben veel van het gure en natte weer geleden.’

1854: ‘De gras- en hooibouw was over het algemeen niet zeer gunstig. Een gedeelte der provincie was in de winter door zeewater bedekt geweest. En zowel daar als langs de rivieren viel de vorst in, terwijl het

119

Made with FlippingBook Annual report