Oerbos Hooidelta

Viltkoele Geen enkele Hasselter stadsboer had eigen grond. Het aantal koeien dat ze hielden was volledig afhankelijk van het land en de hoeveelheid voer dat ze bij elkaar konden sprokkelen. Dat voer moesten ze natuurlijk ergens kunnen opslaan. Vandaar dat er op de Viltkoele, op de plek van de huidige Welkoop, wel een stuk of vijftien hooibergen stonden. Ze stonden aan beide kanten van de weg. Het was een prachtig plekje, al schrok ik me soms wezenloos als ik daar kwam om boontjes of sla van het groenteland af te halen. Aan de linkerkant was namelijk een destructieplek voor dode beesten. Lag er ineens een dode koe met een opgeblazen buik en de poten stijf omhoog! Dat was niet fijn. In de zomer volgde m’n vader ’s morgens vol spanning het weerbericht op de radio in de keuken, om te besluiten of hij ging maaien. Wij moesten dan helpen op het land. Eerst moesten we ‘zwillegies’ harken, zodat het gemaaide gras mooi kon drogen en daarna maakten we oppers. Met Mina, ons zwarte paard, voor de wagen gingen we naar onze gepachte stukken land: dijken, bermen en de buitenlanden langs het Zwartewater. Een stadsboer had geen mooi verkavelde weilanden. Eenmaal op het land werd het hooi op de wagen gestoken. Mijn moeder maakte met een prachtige slag een mooie ronding, zodat het hooi vast op de wagen lag. Na schooltijd gingen wij op de fiets naar het land om in de volle zon het laatste hooi van de oppers bijeen te harken. Het hooizaad ging dan tussen je kleren zitten en dat kriebelde enorm. Als alles klaar was mochten we altijd boven op het voer hooi zitten. M’n ouders zaten dan op de disselbak. Langzaam bracht Mina ons dan naar de hooiberg op de Viltkoele. Het hooi lossen in de hooiberg was zwaar werk! Mijn vader stak het hooi op en mijn moeder stond boven in de berg om te zorgen dat hij netjes werd gevuld. Daar moest je handigheid in hebben, want voor je het wist zakte het hooi scheef. Als de berg al wat hoger was dan stak m’n vader het hooi op, stond m’n moeder in het vanggat en moest ik bovenin de berg alles mooi verdelen. M’n vader bleef maar hooi opsteken en ik moest maar zien waar ik het kwijt kon. Later haalde m’n vader iedere week met paard-en-wagen een vracht hooi vanaf de Viltkoele naar huis in de Hofstraat. Dat werd opgeslagen op de zolder boven de koeienstal. Dan had hij de hele week voer voor de koeien.

Hulp Als het heel druk was of er kwam slecht weer aan, dan hielpen de boeren elkaar over en weer om het hooi zo snel mogelijk binnen te halen. Dat was heel normaal. Buren of gewone burgers hielpen vrijwel nooit. Eén keer zat m’n vader heel erg omhoog en vroeg hij een jongen uit de buurt om te helpen met het binnenhalen van het hooi. Na afloop vroeg die jongen daarvoor 25 gulden. Iedereen sloeg toen steil achterover, want dat was natuurlijk een ongehoord bedrag. Ik zag mijn vader verstrakken, maar verder vertrok hij geen spier. Hij zei: “Mutti, zit er nog wat in de portemonnee?” Dat was het geval, dus betaalde hij keurig 25 gulden. Maar die jongen werd natuurlijk nooit meer gevraagd. Ook als er een koe moest kalven hielpen alle stadsboeren elkaar. Ik weet nog dat ik een keer midden in de nacht wakker werd gepord door m’n vader: “Ga gauw naar de Krolderd!” Dat was Grolleman, een andere stadsboer die woonde in de Raamstraat. Ik moest hem vragen of hij wou komen helpen. De veearts werd er alleen bij gehaald als het écht nodig was. Ik dus in het stikkedonker door Hasselt naar Grolleman toe. De achterdeur was meestal nog open. Grolleman zei: “Het komt goed meissie”, stak een stuk pruimtabak in de mond en ging hij mee. De volgende ochtend stond er een mooi kalf in de schuur. Fig. 131. Hooien achter Brinkman met de toren van Hasselt op de achtergrond, juli 1958. (collectie Moed).

146

Made with FlippingBook Annual report