Oerbos Hooidelta

Moerasbos In Mastenbroek ontstond evenwel rond de jaartelling een dicht moerasbos. Mogelijk hebben er voor die tijd ook al bomen gestaan, maar deze zijn niet geconserveerd gebleven. 48 In de zandige humeuze laag onder het veen is stuifmeel aangetroffen van zowel els als van een heideachtige vegetatie. In dit open tot halfopen landschap groeide alsem, grote weegbree en gewone spurrie. Dergelijke (on)kruiden komen vaak voor in een milieu waar ook mensen hebben geleefd. 49 Het open tot halfopen landschap veranderde tijdens de veenvorming in een halfopen tot gesloten boslandschapmet voornamelijk zwarte els en in mindere mate eik, es, berk, hazelaar en wilg met als ondergroei voornamelijk koningsvaren. 50 Dat blijkt tenminste uit stuifmeelonderzoek. De aangetroffen houtresten geven een ander beeld; daaruit blijkt dat het bos vooral bestond uit essen, gevolgd door els en eik. 51 Het bos zal vrij dicht geweest zijn, aangezien de aangetroffen stammen van de essen (met een lengte tussen de 4 en 12 meter, met uitschieters tot 16 meter) en eiken (met een lengte van 8 tot 14 meter met een uitschieter tot 30 meter) rechte stammen hadden. 52 900 jaar geleden: de geboorte van het Kampereiland Het huidige Kampereiland is ontstaan als zoetwaterdelta. Een delta ontstaat in het mondingsgebied van een rivier omdat in een riviermonding de stroomsnelheid van het water aanzienlijk lager is dan in het bovenstroomse gebied. Door de lage stroomsnelheid kan er zand en klei bezinken. De rivier zelf vertakt zich in een delta ook vaak over diverse getijdegeulen, een situatie die we ook in de Kamperdelta zien. Voorbeelden zijn het Rechte Diep, het Noorderdiep, het Ganzendiep en de Goot. De tussen deze geulen gelegen eilanden - die

later samen het Kampereiland zijn gaan vormen - zijn opgebouwd uit zand en klei afkomstig van de IJssel. Pas vanaf de 12 de eeuw is de IJssel dusdanig grote hoeveelheden zand en klei af gaan zetten dat er sprake kon zijn van deltavorming. 53 Rond de jaartelling bestond het huidige Kampereiland nog uit een uitgestrekt veenmoeras. 54 Dit ontoegankelijke landschap stond in open verbinding met het Almere, een binnenzee die zich pas vele eeuwen later (12 e -13 e eeuw) door een aantal overstromingen heeft ontwikkeld tot de Zuiderzee, met als gevolg grootschalige afslag en erosie van de oevers, waaronder ook in Noordwest-Overijssel . 55 Dankzij een laag schelpen die direct achter IJsselmuiden op een diepte van drie tot vier meter onder de Kampereilandse graszoden terug is gevonden weten we het één en ander over de stormachtige uitbouw van de IJsseldelta in deze periode. Van de schelpen is bekend dat het de huisjes waren van de zogenaamde Valvata piscinalis , oftewel de ‘vijverpluimdrager’. Deze zoetwaterslak leefde in de modderige bodem van een ondiep meer ter hoogte van het huidige Kampereiland. 56 Tijdens de winterrust, waarin de slakken normaal gesproken weten te overleven door zichzelf in te graven in de bodem, zijn ze gestorven door een plotselinge bedekking met zand. Mogelijk heeft deze plotselinge sedimentverplaatsing te maken gehad met de stormvloed van 2 november 1170. Tijdens deze overstroming raakten grote delen van het Nederlandse binnenland onder water, waarbij vooral de regio rondom de Zuiderzee zwaar werd getroffen. De stadsmuren van Utrecht ondervonden volgens overlevering de werking van eb en vloed. Ter hoogte van Stavoren vrat de zee grote delen van het land weg. 57 Het is niet ondenkbaar dat tijdens deze stormvloed de veenrug tussen Schokland en Elburg is doorgebroken, waarbij een grote

48 Clevis 2005, 174. 49 Clevis 2005, 177. 50 Clevis 2005, 177. 51 Clevis 2005, 176. 52 Clevis 2005, 176.

53 Dirkx, Hommel & Vervloet 1996, 21. 54 Vos, Paleogeografische kaart van Nederland

55 Ente 1973, 143. 56 Ente 1973, 143. 57 Gottschalk 1971, 81

32

Made with FlippingBook Annual report