Oerbos Hooidelta

vee naar andere gemeenten te gaan of wel dat met schade te verkopen, waarvan de jaren 1816, 1817, 1825 en 1828 getuigen (1829 zal dat ook doen), en zij gevoelige verliezen leden, zijnde de enige tak van nijverheid landbouw en veeteelt (vooral die van varkens). Over de op veengrond gelegen landerijen achter Zwartsluis werd de volgende aantekening gemaakt: “ ’De Hooi en weilanden zijn behalve de huizen de voornaamste grondeigendommen deze gemeente, hoewel maar een klein gedeelte denzelve buitendijks langs het Zwartewater ligt, en deze landen nog al onderhevig zijn aan onder water lopen bij zomervloeden, geven ze meestal een goede opkomst. De binnendijks gelegene zijn veelal lage veenachtige gronden, sommige worden nog door het Meppeler Diep bespoeld, dog andere moeten door bemesting worden in staat gehouden, terwijl er ook een aantal worden gevonden, die met schadelijke of waterplanten zijn bezet.” 138 Over de hooi- en weilanden ten westen van Staphorst en Rouveen meldt de inspecteur het volgende: “De hooi- en weilanden worden door vele onderling gebruikt. De ongeregelde verdeling deze landen veroorzaakt door de laagte der ligging, heeft tevens ten gevolge, dat zij een geringe waarde bezitten.” 139 De Staphorster boeren hielden zich dus niet strikt aan de begrenzing van de zeer smalle erven. Het was gebruikelijk dat er in het najaar aan naweide werd gedaan nadat het hooi van het land was gehaald. Om praktische redenen kon het vee dan vrij in de uitgestrekte landerijen rondlopen, waardoor er dus iets van gemeenschappelijk grondgebruik bestond. Dergelijke gebieden werden weidescharren of (ge)meenscharren genoemd. Toch moeten we ook rekening houden met de mogelijkheid dat ook de opbrengst van het hooi in vroegere tijd onder verschillende eigenaren werd gedeeld. Dit gemeenschappelijke gebruik van de hooilanden zien we bijvoorbeeld terug in Friesland, waar in het jaar 1631 in het zogenaamde Hajumer meenschar het hooi jaarlijks met de eigenaars van de andere landen gedeeld werd. 140

graslanden. 137 In de ogen van deze natuurbeschermers die vol bewondering waren over de botanische kwaliteiten van het gebied was dat natuurlijk een lastig te accepteren lot voor dit soortenrijke blauwgrasland. Ruim honderd jaar eerder was de belastinginspecteur een stuk minder lovend over de hooilanden van de Oldematen, terwijl zowel de natuurkenners als de inspecteurs van het kadaster beide min of meer hetzelfde hebben gezien: extensief beheerde hooilanden met vooral veel zeggesoorten en grassen als het Pijpenstrootje, Reukgras, Rood zwenkgras en Gestreepte witbol. Dat de bril van de natuurvorser niet die van de belastinginspecteur is blijkt wel uit de omschrijving van de binnendijks gelegen Oldematen die in het archief van het Kadaster terug is te vinden: De oppervlakte van den grond is grotendeels laag, moerassig en veenachtig, zodat een gedeelte niet alleen den winters maar zelfs in den zomer bij natte jaren onder water raakt, en de landlieden genoodzaakt zijn om wegens gebrek aan weide, met hun Fig. 72. De Kale Jonker; één van de kensoorten van de blauwgras- hooilanden die verspreid over de oldematen voorkwamen. BRON: Wikicommons.

137 Van der Kloot 1939, 123-126. 138 HCO. Toegang 0025 Provinciaal Bestuur van Overijssel, Afdeling kadaster, 1826 – 1831. Inv. nr. 2452.

139 HCO. Toegang 0025 Provinciaal Bestuur van Overijssel, Afdeling kadaster, 1826 – 1831. Inv. nr. 2452. 140 Postma 1934, 34.

81

Made with FlippingBook Annual report