Oerbos Hooidelta

weer in verbinding stonden met de verschillende weteringen binnen de polder Mastenbroek. Door dergelijke arbeidsintensieve investeringen viel er van het kleddernatte klei-op-veen gebied toch

greppels is niet minder belangrijk, omdat er vele soorten kruiden groeien die goed gedijen op de gradiënt tussen nat en droog. De insecten die op de kruiden vliegen zijn weer voer voor de jonge vogels, die daarnaast gemakkelijk weg kunnen duiken voor roofdieren in de begroeide greppels. Het begreppelde boerenland was uiteindelijk de reden waarom de trekvogels eeuwen lang ieder jaar weer vanuit Afrika terugkeerden naar Mastenbroek. Ze konden hier in alle rust te midden van het nog jonge gras zorgen voor nageslacht. Rust was er eertijds in overvloed in de uitgestrekte polder. En tijd was er ook voor het uitbroeden en sterk laten worden van kuikens, omdat ‘ de eerste flues ’ oftewel de eerste snee hooi pas in de maand juli van het land werd gehaald. Op het moment dat de seizoensarbeiders de hooilanden introkken en met rake zeisslagen het wuivende gras kort maaiden hadden de meeste kuikens al lang in de gaten hoe ze moesten vliegen. De laatste handmaaiers verdwenen in het begin van de twintigste eeuw voor goed van het toneel nadat men in 1862 tijdens een landbouwbeurs had gedemonstreerd dat één maaimachine, twee paarden en een arbeider evenveel werk konden verzetten als tien handmaaiers. Dat er tegenwoordig al in mei voor de eerste keer wordt gemaaid met cyclomaaiers op het moment dat de meeste vogels nog op het nest zitten heeft er mede aan bijgedragen dat de roep van de Grutto, Wulp, Tureluur en Veldleeuwerik een zeldzaam geluid is geworden in het weidse landschap van de polder Mastenbroek.

nog enigszins rendabel wei- en hooiland te maken. De weidevogel als bijproduct van het hooiland

Het toenemende gebruik van kunstmest en het steeds verder verlagen van het grondwaterpeil heeft er na ca 1920 voor gezorgd dat er van de overvloedige blauwgraslanden uiteindelijk nog geen één promille overbleef in de polder Mastenbroek. 148 Ze veranderden gestaag tot de eiwitrijke knalgroene graslanden die tegenwoordig vooral het beeld bepalen. Het oude kleurige mozaïek van Mastenbroek is een stuk ééntoniger geworden, zowel qua plantensamenstelling als wat betreft kleur. Niet alleen de kleur trok uit de polder, ook de vogels deden dat, althans de meeste. De kakofonie van weidevogelgeluiden die tot in de vijftiger jaren van de vorige eeuw over de hooi-en weilanden schalde veranderde stilaan in slechts de lage bastonen van zware traktormotoren en het monotone geluid van rollend rubber over de steeds drukker wordende asfaltwegen. Typische weidevogels als de grutto, de Kievit, de tureluur en de wulp die hier tot 1985 nog in grote aantallen voorkwamen keerden de polder in toenemende mate de rug toe vanwege een versoberd voedselaanbod doordat het van oudsher gevarieerde hooi- en grasland met haar rijke bodemleven steeds soortenarmer werd. Het Engels raaigras veroverde terrein ten koste van het Pijpenstrootje, Reukgras, Rood zwenkgras en Gestreepte witbol. In de bodem veranderde er ook van alles door het toedienen van kunstmestkorrels in plaats van ruige stalmest. Door het scheuren van de graslanden holde het bodemleven achteruit. Krachtige elektrische gemalen slaagden erin om het vochtige land droog te malen, waardoor de greppels droog kwamen te staan en veelal overbodig werden. Daardoor verdween er op veel plaatsen een belangrijk element uit het landschap. Greppels zijn cultuurhistorisch van belang omdat ze vaak al vele honderden jaren op dezelfde plek liggen en ons daarom iets vertellen over het landschap van vroeger. Het ecologische belang van

148 Bremer 2017.

87

Made with FlippingBook Annual report