Van oerbos tot hooiland

In ‘Het hooijen’ logeren de jonge Willem en zijn iets oudere zusje Anna op het buiten ‘Zomerlust’. ‘Op een ochtend zien de twee kinderen mannen aan het werk, ‘om het gras op de weide af te maaien.’ Anna verheugt zich daarop. ‘Nu komt de tijd weer, dat ze hooi inhalen,’ roept ze tegen haar broertje: ‘Hooi inhalen? Hooi voor de paarden?’ vraagt Willem. ‘Ja,’ zegt Anna, ‘er komt nu een fijne tijd’. Want het lange gras waar ze niet overheen mogen lopen, wordt gemaaid en gedroogd en dan wordt het hooi binnengehaald. Spannend! Willem is vooral blij voor de paarden, omdat die zo graag hooi lusten, hoewel ze nog liever haver hebben, heeft hij ook gehoord. ‘O, het koren moet nog lang op het veld blijven staan. We hebben het hooien in de zomer en de korenoogst tegen de herfst,’ weet Anna. Vol bewondering kijken de beide kinderen naar de zeisen die door het gras flitsen. Willemwil een beetje dichterbij komen, maar, roept Anna: ‘Nee, vooral niet, want wij zijn geen maaiers en jij en ik weten niet, hoe ver zo’n zeis wel reiken kan.’ Later zien ze mannen en vrouwen die met houten vorken het afgemaaide gras opgooien en over het land verspreiden. Willem is bang dat ze zo het gras zullen bederven voor de paarden, maar zijn moeder, die ook naar het land is gekomen, stelt hem gerust. Het gaat net als met de was, legt ze uit, die bij de kachel te drogen wordt gelegd als het regent. Buiten is er een heel ander vuur, de zon. Overal ter wereld droogt die onuitputtelijke bron het gras, ook ‘waar de koperkleurige mensen en de negers’ wonen. Willem wil weten, waarom de zon niet het gras droogt, dat nog niet is gemaaid. ‘Omdat het gras,’ legt zijn moeder opnieuw uit, ‘wanneer het leeft en groeit, zodra het droog en dor begint te worden, water uit de grond opzuigt. (…) We zouden het gras niet tot hooi kunnen maken, als het nog water kon opzuigen.’ En zo gaat moeder nog even door met haar uitleg. Over hooi, dood gras dus, dat lekker ruikt, en bloemen op een vaas die na verloop van tijd beginnen te stinken, net als dode dieren. Willem krijgt van zijn moeder zelfs een klein vorkje en een harkje om mee te helpen op het land, tot hij er na een half uurtje van vermoeidheid mee moet stoppen en naar huis mag. Op het land wordt, ongetwijfeld, doorgewerkt tot laat in de avond. Als je kunt hooien, moet je hooien.

In de literatuur

Eén van de meest uitgesproken verhalen over hooi, hooien en hooiers in de Nederlandse literatuur stamt uit 1875. ‘Het hooijen’ kwam uit de pen van de in zijn tijd zeer bekende schrijver, dichter en vertaler J.J.A. Goeverneur. Tegenwoordig leeft zijn werk vooral nog voort in zijn op muziek gezette kindergedichtjes, waarin natuur en boerenleven op hun manier doorklinken doorklinken: ‘In een groen, groen knollen- knollenland’, ‘Roodborstje tikt tegen ’t raam’ en ‘Toen onze Mop een Mopje was’.

119

Made with FlippingBook - Online catalogs